Daar is
Kenny. De collega waar ze het liefst met een gracieus boogje omheen zou lopen.
Een enthousiaste spraakwaterval, tot daar aan toe, maar het ticje waarmee hij
zijn woordenvloed begeleidt, dat is pas onuitstaanbaar. Altijd als hij om één
of andere reden opgewonden is, trekt hij zijn linkeroog samen, snel na elkaar,
alsof hij knipoogt.
Martine
legt alvast haar oren plat. Nu opletten dat ze vooral niet terug knipoogt.
Ooit heeft
hun directe chef een onschuldig knipoogje teruggestuurd – ’t was sterker dan
hemzelf - en Kenny is daar zo zenuwachtig van geworden dat z’n linkeroog de
hele namiddag is blijven doorknipperen. Afschuwelijk. Iedereen op kantoor werd
er bloednerveus van. De dag daarop meldde Kenny zich ziek. Jammer genoeg kwam
hij terug, een beetje bleek, maar uitgeknipperd. Voor een dag of twee.
Kenny wil
hogerop. Zij wil dat ook. De functie van afdelingshoofd komt vrij en ze zijn er
allebei als de kippen bij. Zijn kandidatuur wordt ondersteund door ervaring en
een mooie staat van dienst maar zij heeft net dat éne streepje voor: als de
chef naar haar knipoogt, is dat omdat hij haar wel ziet zitten. Hem of een
ander mannetje om haar vinger winden, dat kan ze als geen ander.
Voor de
gelegenheid heeft het moederbedrijf een hoge piet afgevaardigd en die brengt de
nieuwe personeelschef mee. Kenny heeft zich wekenlang perfect voorbereid en
vandaag ziet hij er piekfijn uit: haren in de plooi, modieus pak, hippe das.
Zij hoeft
zich niet eens voor te bereiden: Kenny’s tic is de laatste tijd weer veel erger
geworden.
Kenny mag
het eerst binnengaan. Ze probeert te luisteren welke vragen hij krijgt, maar ze
hoort alleen de enthousiaste woordenvloed. Niet eens verstaanbaar. Hij komt
buiten met een brede glimlach om de lippen.
Nu is het
haar beurt. Ze controleert snel haar make up en trekt haar sexy rokje glad.
Binnen
zitten twee vrouwen, allebei in net mantelpakje en met een onberispelijk
kapsel.
‘Vertelt u
ons eens, euh, juffrouw, hoe u de evolutie van uw afdeling ziet?’
Ze is te
verbluft om een aanvaardbaar antwoord te verzinnen. Ook op de volgende vijf
vragen kan ze nauwelijks antwoorden. Ze stamelt, ze stottert, ze strompelt
buiten, zenuwachtig, zweterig.
‘En, hoe
was het?’ Kenny zit te blinken.
Ze voelt
hoe al haar zenuwen zich samenpersen en zich een weg zoeken naar boven, naar
buiten.
‘Slecht’, zegt ze, en ze knipoogt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten