Ze tuurt
door het raam. Een stukje voortuin en daarachter een rustige straat met aan
weerskanten grote Japanse kerselaars. Een vrouw duwt traagjes een kinderwagen
voor zich uit. Een bejaarde fietser rijdt fluitend voorbij.
‘Nee, denkt
ze. Zo kan het echt niet langer.’
De ruiten
hangen vol veegjes stof. Toen ze ooit van Desteldonk naar Merelbeke verhuisde,
hoopte ze met het krappe werkmanshuisje ook de vervuiling achter zich te laten.
Niet dus.
Een verre verbrandingsoven, het drukke verkeer en de zware industrie van Gent
tasten de lucht blijkbaar ook hier aan.
Als ze haar
Volvo één nacht laat buitenslapen, zie je de sporen al.
En nu weer de
ruiten.
‘Mia, doe
toch zoals ik. Als ik vuile vensters zie, en denk dat ik ze moet poetsen, dan
loop ik er zo ver mogelijk vandaan en wacht tot die bui over is.’ Ze glimlacht.
Het is een verleidelijk idee, maar niks voor haar. Liesbeth is een gedroomde
vriendin, en een onverbeterlijke smeerpoes.
Nee, bij
haar zullen de vensters blinken. Vandaag nog.
‘Sam!’
roept ze, onderaan de trap.
Hij stormt
holderdebolder de trap af, één en al jeugdige energie.
‘Ja, mama?’
‘Ga jij op
de uitkijk staan, lieverd? Ik moet de ramen lappen.’
‘Tuurlijk,
mama.’
Trots is
ze, op haar jongen. Nog maar net twaalf, en toch begint de man zich af te
tekenen. Soepele bewegingen, een lenig lijf, en daarbij, nog zo lief.
‘De kust is
veilig, mama !’
Ze kijkt
zelf heel goed rond, voor ze een voet buiten zet. De haag, de bomen, het
tuinhuisje. Overal kunnen ze op de loer liggen.
‘Blijf
vooral goed uitkijken, Sam! Zeker als ik met mijn rug naar de straat sta.’
Ze lapt het
eerste raam in recordtijd. Proper.
En denken
dat sommige mensen ze in huis nemen. Hoe kunnen ze ? Ze laten zich bedotten
door hun aaibaarheid, ze zien hun valsheid niet. Het zijn rovers, moordenaars.
Schichtig
kijkt ze om zich heen. ‘Sam, zie je er geen?
‘Nee hoor,
mama.’
‘Blijven
kijken hé.’
Bij het
tweede venster maakt de zeemlap een klagend geluid. Ze krimpt in elkaar, veegt
even het haar uit haar ogen en het zweet van haar wang.
Vanmorgen
heeft ze het nog in de krant gelezen. ‘Alweer een baby gestorven aan
wiegedood’. Ze moet er niet aan denken. Zo’n harig versmachtend ding in de
wieg, dat er nog genoegen aan beleeft ook. De baby weerloos, de handjes die
even nog in de lucht grijpen voor ze slap neervallen. De moordenaar slaat op de
vlucht als hij stappen hoort op de trap. Lenig door het openstaande raam en dan
naar buiten. Ongemerkt, ongestraft.
Wiegedood.
Mia weet
wel beter.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten