donderdag 24 mei 2012

Wit

Empty white room - Skywalker


Geluk zit in een klein hoekje, zegt men. Maar kleine hoekjes zijn scherp als messen. Voor je het weet, vloeit er bloed.
In deze ruimte zijn er geen hoeken. Dat is goed.
Jules is vriendelijk tegen haar, Frida ook. Schatten zijn het. De koffie zwart en met één klontje, precies zoals het moet. Boterhammen met abrikozenconfituur. In kleine stukjes. Jules stopt ze haar zelf in de mond. Ze maken eten voor haar, ook als ze geen honger heeft. Ze eet het allemaal op. Ze wil niet morren. Ze zal niet moeilijk doen. Er wordt goed voor haar gezorgd. Ze weet wat dat waard is, beter dan wie ook. Zorgen is een werkwoord. Ze heeft het in alle tijden vervoegd. Planten. Kinderen. Honden. Een heel huishouden. Alfred.

Ze zit midden in de kamer, precies even ver van alles af. Of even ver van niets. Er is alleen de stoel waarop ze zit en een matras. Zacht. Wit. Zoals de muren. Die zijn ook zacht en wit. Als room. Ze strijkt er vaak langs met haar wang. In de muren zitten bultjes en blutsjes. Mooi. Net honingraten. Zou ze zelf putjes in de muur kunnen duwen?  Hoe diep ?
Haar armen zitten vast, ze kan niets doen. Hoeft ook niets te doen.
In het plafond blinken lichtjes. Precies vier op elke rij, of ze haar hoofd nu laat vallen van links naar rechts of van voor naar achter. Sterretjes. Hoe sneller ze met haar kop zwaait, hoe meer ze fonkelen. Als ze haar hoofd stilhoudt, stoppen de sterretjes met fonkelen. Dan verspreiden ze een zacht licht. Egaal. Wit en toch niet koel. Rust.

Hoe lang zit ze hier al ? Drie dagen? Vijf? Zeven ? Tijd laat zich niet zomaar meten. Je hebt er zon voor nodig en maan en sterren. Hier zijn dag en nacht buitengesloten. Achter vensterloze muren. Deze kamer is een hoofd zonder ogen. Dat is goed. Zo kan de kamer haar niet zien. Ze zit gevangen in dit hoofd. Dat is niet erg. Hier is het veilig.
Vroeger zat ze ook gevangen. In een heel huis. Ze zat er vast aan duizend kleine dingen. De zwembroek van Tony. Het briefje voor de juf. Fruitvliegen op de bananen. Gekookte hesp van vijf dagen oud.Wormen in de groenbak. Mirza die moest plassen.
Ze maakte briefjes om niks te vergeten, haar hele ijskast hing vol. Briefjes die ze vergat te lezen.
En dan het vuil. Het stof, altijd weer het stof. Stof met hondepootjes, kindervoetjes, mannenschoenen. Alfred, dat was nog het grootste kind.
In dit hoofd zonder ogen moet ze voor niks en niemand zorgen. Zelfs niet voor zichzelf.
‘Ik ben mijn eigen moeder niet,’ zingt ze. Ze lacht hardop.

Van buiten de kamer komen ook geluiden. Vreemde stappen. Bekende stappen. Van Frida, van Jules. Die kent ze uit alle andere. Gedempte stemmen in de gang. Soms een schreeuw. Niet lang.
De kamer heeft een grote en een kleine mond. De kleine mond gaat vaak open. Dan hoort ze een stem: ‘Dag Elza, hoe gaat het met u vandaag?’
Ze antwoordt altijd beleefd: ‘Goed, ik dank u.’
Ook de grote mond gaat soms open. Dan durft ze niet te kijken. Wie kijkt er nu in een wijdopen mond ?
Ze hebben haar een wit katoenen pak gegeven. Dikke stof. Goede kwaliteit. Dat kan ze voelen aan de binnenkant. Het is veel te lang aan de armen. Jules heeft de lappen langs achter vastgemaakt. Haar armen zitten nu gekruist. Hààr armen ? Net voor Jules haar het pak aandeed, heeft ze er even naar gekeken. Het waren precies de hare niet. Er was in gekerfd. Wie had dat gedaan? Wanneer?
Dat kan ze zich niet meer herinneren.

Alfred komt hier niet op bezoek. Dat durft hij niet. Hij heeft haar nooit een bezoek gebracht. Niet in de kraamkliniek. Niet in het ziekenhuis.
Ook de kinderen blijven weg. Ze doen allemaal precies alsof ze dood is.
Is ze dood? Dan zit ze zeker in de hemel. Alles zo vredig, stil en wit.
De hel is het niet: dan zou Alfred hier ook zitten. Dag en nacht leuteren over zijn kwaaltjes en over het eten dat hij niet lust. Of over het weer. Zijn vrienden zouden hier zijn en zagen over hun vrouw. Hun reizen beschrijven. Alfred jaloers maken. Ze zou dia’s moeten bekijken en dikke fotoboeken. De hele tijd. Nee, ze zit niet in de hel.
Als ze dood is, zit ze in ‘t paradijs. Hier hoeft ze niet te werken. Hier moet ze niet zorgen. Het is niet erg als ze iets vergeet. Ze zit hier alleen en engelen zorgen voor haar.

Ze schrikt van de schoenen voor haar stoel. Glimmend zwart. Proper gepoetst.
‘Ik ben de dokter,’ zegt hij. Dokter Glimschoen. Dit is een man die goed wordt verzorgd. Dat zie je meteen, aan zijn schoenen. Hij moet zijn vrouw in ere houden. ‘Ge moet uw vrouw in ere houden,’ zegt ze. Glimschoen glimlacht.

Er zijn ook andere schoenen. Sportschoenen van Nike. Als Jules een extra stoel binnenbrengt in haar kamer weet ze dat de man met de sportschoenen komt. Dat hij weer lang zal blijven. ‘Meester De Mulder,’ zo noemt Jules hem, maar hij heeft niks van een meester. Meesters vertellen altijd alles zelf. Zij noemt hem Sportschoenenman.
Ze kent hem nog maar pas. Toch wil hij alles van haar weten.
Alfred wou dat ook, de eerste maanden. Mannen zijn zo soms, als ze een vrouw graag zien. In het begin.

‘Hoe heb je Alfred leren kennen, Elza ? Hoe zag een gewone dag thuis er uit? Mocht je niet werken? Wou jij veel kinderen? Hoe was het met Alfred in bed? Dronk hij?

‘Hij nam dezelfde bus als ik. Zoals altijd. Ik werkte toch de hele tijd? Ze kwamen gewoon, wat heeft willen daar mee te maken? Hij snurkt. Ja. Na het werk. Hij komt zat thuis.’

Sportschoenenman weet niet van ophouden. Ze wil dat hij stopt. Ze kijkt naar Jules. Die wacht bij de deur. Hij knikt.

‘Hoe was Alfred dan tegen jou? Heb je een huisarts? Heeft hij dat gezien? Heb je daar bewijzen van? Het moment net voor de ambulance. Dat is belangrijk. Wat is er dan precies gebeurd? Waar waren de kinderen op dat moment? Weet je waar het mes ligt? Denk na. Het mes.’

Soms weet ze het antwoord. Soms niet. Dat is raar. Sportschoenenman blijft maar doorvragen en altijd over hetzelfde.
Ze schudt het hoofd, ze weet het niet.
Hij heeft die sportschoenen aan om verder te kunnen. Hij loopt maar door haar leven en zij kan niet meer volgen. Ze is moe. Heel moe.
Waar? Wanneer? Waarom? Wie? Met wie? Hoe? Sinds wanneer? Hoelang?
Waarwanneerwaaromwiemetwiehoesindswanneerhoelang?
Ze schudt van nee en ze schudt en ze schudt en ze schudt en ze schudt en ze valt.

Jules haalt de man en de stoel weg. ‘Een volgende keer, meester De Mulder, het is genoeg voor vandaag.’ Hij zet haar stoel goed en helpt haar recht. ‘Gaat het weer, Elza?’ vraagt hij. Jules is altijd zo. Een lieve man. Zou hij voor zijn vrouw ook zo lief zijn? Of zou hij haar slaan als niemand het ziet?

‘Ben je ooit gelukkig geweest met Alfred, Elza?’ Die vraag van Sportschoenenman houdt haar nu bezig.
Het antwoord is ‘ja’. Ooit wel.
Witte roosjes. Zij in het haar, hij op zijn revers. Het orgel speelt luid en zwaar en hij kust haar. Anders dan vijf maand daarvoor, liefdevol deze keer. Haar familie is weggebleven, de schande is te groot. Zijn familie is er wel, zijn vader betaalt zelfs de maaltijd. Vier maanden blijft de liefde.
Dan komt het kind en zijn liefde gaat weg.
En het geluk kruipt in een hoekje. Het hoekje dat kleiner en kleiner wordt. Zij kan er niets aan doen, wat ze ook probeert. Er zitten duizend kleine dingen in de weg, en ook grote. Drank, ziekenhuizen, vluchthuizen.
Tot het hoekje zo klein is geworden dat het in één hand past. Klein is het en scherp als een mes.

Flitsen door de kamer. Een mes. Warme spatten in haar gezicht. Bloed. De schreeuw van een varken. Ze herkent het. Alfred.

Frida stormt binnen. De flitsen maken zich klein. Ze kruipen naar de muren. Ze zoeken een hoekje.
‘Wat is er Elza? Rustig, rustig. Je hoeft niet bang te zijn.’
Frida haalt een koel washandje en veegt het zweet weg. De rillingen kan ze niet wegvegen.
‘Heb je je iets herinnerd, Elza?’
Ze kan haar niet vertellen over de flitsen, Frida zou denken dat ze gek is.
‘Mijn kamer leeft,’ zegt ze.
‘Kalm maar,’ zegt Frida, ‘ik haal de dokter.’

Een hoofd, een leesbril, een flesje, een witte jas, schoenen. Het is Dokter Glimschoen. Hij leest aandachtig wat er op het flesje staat. Dan maakt hij samen met Frida haar armen los. Ze voelt een prik.
De sterretjes beginnen te dansen. Ze dwarrelen naar beneden. Sneeuwvlokjes. Frida glimlacht en streelt haar wang. Een engel. Zij glimlacht ook. Ze voelt het aan haar mond. De flitsen glijden weg. Haar kamer wordt weer rustig. Wit. Roomwit.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten