![]() |
Empty white room - Skywalker |
Geluk zit
in een klein hoekje, zegt men. Maar kleine hoekjes zijn scherp als messen. Voor
je het weet, vloeit er bloed.
In deze
ruimte zijn er geen hoeken. Dat is goed.
Jules is
vriendelijk tegen haar, Frida ook. Schatten zijn het. De koffie zwart en met
één klontje, precies zoals het moet. Boterhammen met abrikozenconfituur. In
kleine stukjes. Jules stopt ze haar zelf in de mond. Ze maken eten voor haar,
ook als ze geen honger heeft. Ze eet het allemaal op. Ze wil niet morren. Ze
zal niet moeilijk doen. Er wordt goed voor haar gezorgd. Ze weet wat dat waard
is, beter dan wie ook. Zorgen is een werkwoord. Ze heeft het in alle tijden
vervoegd. Planten. Kinderen. Honden. Een heel huishouden. Alfred.
Ze zit
midden in de kamer, precies even ver van alles af. Of even ver van niets. Er is
alleen de stoel waarop ze zit en een matras. Zacht. Wit. Zoals de muren. Die
zijn ook zacht en wit. Als room. Ze strijkt er vaak langs met haar wang. In de
muren zitten bultjes en blutsjes. Mooi. Net honingraten. Zou ze zelf putjes in
de muur kunnen duwen? Hoe diep ?
Haar armen
zitten vast, ze kan niets doen. Hoeft ook niets te doen.
In het
plafond blinken lichtjes. Precies vier op elke rij, of ze haar hoofd nu laat
vallen van links naar rechts of van voor naar achter. Sterretjes. Hoe sneller
ze met haar kop zwaait, hoe meer ze fonkelen. Als ze haar hoofd stilhoudt,
stoppen de sterretjes met fonkelen. Dan verspreiden ze een zacht licht. Egaal.
Wit en toch niet koel. Rust.
Hoe lang
zit ze hier al ? Drie dagen? Vijf? Zeven ? Tijd laat zich niet zomaar meten. Je
hebt er zon voor nodig en maan en sterren. Hier zijn dag en nacht
buitengesloten. Achter vensterloze muren. Deze kamer is een hoofd zonder ogen.
Dat is goed. Zo kan de kamer haar niet zien. Ze zit gevangen in dit hoofd. Dat
is niet erg. Hier is het veilig.
Vroeger zat
ze ook gevangen. In een heel huis. Ze zat er vast aan duizend kleine dingen. De
zwembroek van Tony. Het briefje voor de juf. Fruitvliegen op de bananen.
Gekookte hesp van vijf dagen oud.Wormen in de groenbak. Mirza die moest
plassen.
Ze maakte
briefjes om niks te vergeten, haar hele ijskast hing vol. Briefjes die ze
vergat te lezen.
En dan het
vuil. Het stof, altijd weer het stof. Stof met hondepootjes, kindervoetjes,
mannenschoenen. Alfred, dat was nog het grootste kind.
In dit
hoofd zonder ogen moet ze voor niks en niemand zorgen. Zelfs niet voor
zichzelf.
‘Ik ben
mijn eigen moeder niet,’ zingt ze. Ze lacht hardop.
Van buiten
de kamer komen ook geluiden. Vreemde stappen. Bekende stappen. Van Frida, van
Jules. Die kent ze uit alle andere. Gedempte stemmen in de gang. Soms een
schreeuw. Niet lang.
De kamer
heeft een grote en een kleine mond. De kleine mond gaat vaak open. Dan hoort ze
een stem: ‘Dag Elza, hoe gaat het met u vandaag?’
Ze
antwoordt altijd beleefd: ‘Goed, ik dank u.’
Ook de
grote mond gaat soms open. Dan durft ze niet te kijken. Wie kijkt er nu in een
wijdopen mond ?
Ze hebben
haar een wit katoenen pak gegeven. Dikke stof. Goede kwaliteit. Dat kan ze
voelen aan de binnenkant. Het is veel te lang aan de armen. Jules heeft de
lappen langs achter vastgemaakt. Haar armen zitten nu gekruist. Hààr armen ?
Net voor Jules haar het pak aandeed, heeft ze er even naar gekeken. Het waren
precies de hare niet. Er was in gekerfd. Wie had dat gedaan? Wanneer?
Dat kan ze
zich niet meer herinneren.
Alfred komt
hier niet op bezoek. Dat durft hij niet. Hij heeft haar nooit een bezoek
gebracht. Niet in de kraamkliniek. Niet in het ziekenhuis.
Ook de
kinderen blijven weg. Ze doen allemaal precies alsof ze dood is.
Is ze dood?
Dan zit ze zeker in de hemel. Alles zo vredig, stil en wit.
De hel is
het niet: dan zou Alfred hier ook zitten. Dag en nacht leuteren over zijn
kwaaltjes en over het eten dat hij niet lust. Of over het weer. Zijn vrienden
zouden hier zijn en zagen over hun vrouw. Hun reizen beschrijven. Alfred
jaloers maken. Ze zou dia’s moeten bekijken en dikke fotoboeken. De hele tijd.
Nee, ze zit niet in de hel.
Als ze dood
is, zit ze in ‘t paradijs. Hier hoeft ze niet te werken. Hier moet ze niet zorgen.
Het is niet erg als ze iets vergeet. Ze zit hier alleen en engelen zorgen voor
haar.
Ze schrikt
van de schoenen voor haar stoel. Glimmend zwart. Proper gepoetst.
‘Ik ben de
dokter,’ zegt hij. Dokter Glimschoen. Dit is een man die goed wordt verzorgd.
Dat zie je meteen, aan zijn schoenen. Hij moet zijn vrouw in ere houden. ‘Ge
moet uw vrouw in ere houden,’ zegt ze. Glimschoen glimlacht.
Er zijn ook
andere schoenen. Sportschoenen van Nike. Als Jules een extra stoel binnenbrengt
in haar kamer weet ze dat de man met de sportschoenen komt. Dat hij weer lang
zal blijven. ‘Meester De Mulder,’ zo noemt Jules hem, maar hij heeft niks van
een meester. Meesters vertellen altijd alles zelf. Zij noemt hem
Sportschoenenman.
Ze kent hem
nog maar pas. Toch wil hij alles van haar weten.
Alfred wou
dat ook, de eerste maanden. Mannen zijn zo soms, als ze een vrouw graag zien.
In het begin.
‘Hoe heb je
Alfred leren kennen, Elza ? Hoe zag een gewone dag thuis er uit? Mocht je niet
werken? Wou jij veel kinderen? Hoe was het met Alfred in bed? Dronk hij?
‘Hij nam
dezelfde bus als ik. Zoals altijd. Ik werkte toch de hele tijd? Ze kwamen
gewoon, wat heeft willen daar mee te maken? Hij snurkt. Ja. Na het werk.
Hij komt zat thuis.’
Sportschoenenman
weet niet van ophouden. Ze wil dat hij stopt. Ze kijkt naar Jules. Die wacht
bij de deur. Hij knikt.
‘Hoe was
Alfred dan tegen jou? Heb je een huisarts? Heeft hij dat gezien? Heb je daar
bewijzen van? Het moment net voor de ambulance. Dat is belangrijk. Wat is er dan
precies gebeurd? Waar waren de kinderen op dat moment? Weet je waar het mes
ligt? Denk na. Het mes.’
Soms weet
ze het antwoord. Soms niet. Dat is raar. Sportschoenenman blijft maar
doorvragen en altijd over hetzelfde.
Ze schudt
het hoofd, ze weet het niet.
Hij heeft die
sportschoenen aan om verder te kunnen. Hij loopt maar door haar leven en zij
kan niet meer volgen. Ze is moe. Heel moe.
Waar?
Wanneer? Waarom? Wie? Met wie? Hoe? Sinds wanneer? Hoelang?
Waarwanneerwaaromwiemetwiehoesindswanneerhoelang?
Ze schudt
van nee en ze schudt en ze schudt en ze schudt en ze schudt en ze valt.
Jules haalt
de man en de stoel weg. ‘Een volgende keer, meester De Mulder, het is genoeg
voor vandaag.’ Hij zet haar stoel goed en helpt haar recht. ‘Gaat het weer,
Elza?’ vraagt hij. Jules is altijd zo. Een lieve man. Zou hij voor zijn vrouw
ook zo lief zijn? Of zou hij haar slaan als niemand het ziet?
‘Ben je
ooit gelukkig geweest met Alfred, Elza?’ Die vraag van Sportschoenenman houdt
haar nu bezig.
Het
antwoord is ‘ja’. Ooit wel.
Witte
roosjes. Zij in het haar, hij op zijn revers. Het orgel speelt luid en zwaar en
hij kust haar. Anders dan vijf maand daarvoor, liefdevol deze keer. Haar
familie is weggebleven, de schande is te groot. Zijn familie is er wel, zijn
vader betaalt zelfs de maaltijd. Vier maanden blijft de liefde.
Dan komt
het kind en zijn liefde gaat weg.
En het
geluk kruipt in een hoekje. Het hoekje dat kleiner en kleiner wordt. Zij kan er
niets aan doen, wat ze ook probeert. Er zitten duizend kleine dingen in de weg,
en ook grote. Drank, ziekenhuizen, vluchthuizen.
Tot het
hoekje zo klein is geworden dat het in één hand past. Klein is het en scherp
als een mes.
Flitsen
door de kamer. Een mes. Warme spatten in haar gezicht. Bloed. De schreeuw van
een varken. Ze herkent het. Alfred.
Frida
stormt binnen. De flitsen maken zich klein. Ze kruipen naar de muren. Ze zoeken
een hoekje.
‘Wat is er
Elza? Rustig, rustig. Je hoeft niet bang te zijn.’
Frida haalt
een koel washandje en veegt het zweet weg. De rillingen kan ze niet wegvegen.
‘Heb je je
iets herinnerd, Elza?’
Ze kan haar
niet vertellen over de flitsen, Frida zou denken dat ze gek is.
‘Mijn kamer
leeft,’ zegt ze.
‘Kalm
maar,’ zegt Frida, ‘ik haal de dokter.’
Een hoofd,
een leesbril, een flesje, een witte jas, schoenen. Het is Dokter Glimschoen.
Hij leest aandachtig wat er op het flesje staat. Dan maakt hij samen met Frida
haar armen los. Ze voelt een prik.
De
sterretjes beginnen te dansen. Ze dwarrelen naar beneden. Sneeuwvlokjes. Frida
glimlacht en streelt haar wang. Een engel. Zij glimlacht ook. Ze voelt het aan
haar mond. De flitsen glijden weg. Haar kamer wordt weer rustig. Wit. Roomwit.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten