woensdag 8 mei 2013

Pépette 1.


  Hoofdstuk 1. Fabien


Ik trek één slaapoogje open en doe het meteen weer dicht.
De zon prikt door de gordijnloze ramen.
Naast me ligt Fabien nog te snurken. Zijn graatmager lijf is warm en ik nestel me extra dicht tegen hem aan, met de neus naar de andere kant, vanwege de walm. Fabien deelt alles met me, maar zijn dranklucht mag hij houden.
Even later hou ik het toch niet meer uit. Ik laat me van de matras glijden, rek me nog eens goed uit en sluip op kussentjes tot aan de tafel. Er zal wel weer niet te veel te bikken zijn. Ik neem een slokje water en probeer mijn volle blaas niet te voelen. Binnen plassen kan niet en Fabien is nog lang niet wakker.
Het venster hangt vol vliegenkeutels en spinrag, maar dat houdt de zon niet tegen. Ik installeer me heerlijk in de enige zetel die we rijk zijn, en doe nog een hazenslaapje in de warmte van de zonnestralen.
Het moet al tegen de middag zijn als Fabien er door komt. Hij strompelt naar de deur, trekt die open en gaat plassen. Enthousiast volg ik hem. De sprietjes kietelen mijn kont als ik me naast hem in het hoge gras zet en een warme plas stroelt in gulle geuten uit mijn blaas. Héhé, doet dat even deugd!
Ik huppel mee naar binnen. Fabien neemt een koperen pannetje, zet het op het gaspitje en giet er een restje koffie in van gisteren. Straks drinkt hij weer gekookte koffie. Ik kan maar niet aan die bittere smaak wennen. Liever krijg ik mijn brood in melk gesopt, zodat de taaie korstjes wit en week worden.
‘Moeilijk’ kan men mij nochtans niet noemen. Van thuis uit ben ik niet zo veel gewend. Mijn moeder was me liever kwijt dan rijk, met al dat kleine grut rond haar en mijn verwekker was al uit ons leven verdwenen van voor de geboorte. Thuis kreeg ik wat overbleef . Soms, als ik heel snel was, kon ik als eerste opschrokken wat voor de kleintjes werd klaargezet.
Het was zonder verdriet dat ik mijn moeder achterliet. Fabien vroeg gewoon hoeveel ik moest kosten, betaalde en nam me mee. Ik heb er tot nu toe geen spijt van gehad.
Fabien maakt het vuur aan in de grote open haard. Ondanks de zon is het nog bijtend koud begin maart. Hij zoekt in de garage stukjes sprokkelhout en droge brem en stapelt ze netjes tegen elkaar, er zorg voor dragend dat er voldoende zuurstof bij kan. Dan strijkt hij de lucifer langs het doosje en laat het vlammetje aan de gedroogde brem likken. Die vat meteen vuur. Enkele minuten later knettert het heel gezellig. Ik laat me op de grond vallen voor het vuur en staar in de vlammetjes.  
Na ons ontbijt leest Fabien de reclamebladen die de postbode ons af en toe zomaar meebrengt. Ik heb er ook eens ééntje verslonden, maar ik vond er niks aan. Fabien lacht luidop met alle nutteloze spullen die ze hem trachten aan te smeren.
‘Moet je horen, Pépette: dit fantastische fitnesstoestel verandert uw leven! Spieren kweken terwijl u slaapt. En hier: een elektrische wok, tudieu! Wat gaan ze nog allemaal uitvinden. Zelfs al zou ik er het geld voor hebben, dit komt hier nooit binnen!’
Ik hoef niet te antwoorden. Ook zonder woorden begrijpen we elkaar.
Hé, een vet spinnetje loopt over één van de houtblokken. Het voelt de hitte, is even het noorden kwijt. Het sprint naar rechts, de goeie kant:  mijn kant. Over een ander houtblok opzij, waar het vuur nog niet brandt.
Het loopt nu recht op me af. ‘Hap’ doe ik en slik het binnen zonder te kauwen. Extra proteïnen om de dag mee door te komen.
‘Lekker, Pépette ?’
Ik kijk hem vrolijk aan.
Pépette, mijn koosnaampje, is wel goed gekozen. Fabien, die wat Latijn kent, verkondigt aan wie het wil horen dat het een ‘fre-quen-ta-ti-vum’ is van ‘pet’ (scheetje). Zoiets als ‘Schetebeezeke’ dus, of ‘Protteke’. Zoals Fabien naar de drank kan ruiken, zo heb ook ik mijn verborgen gebreken. Vooral als ik lang na elkaar blikjes rundsvlees met bonen te eten krijg.
De reclameblaadjes doen het vuur hoog oplaaien. Fabien stapt buiten, met mij achter hem aan. Hij piept even om de hoek, naar het andere bewoonde huis, of Fernand al wakker is.
Ik hou niet van Fernand. Twee honden heeft hij: een echte huskie of sneeuwhond en een zoon van haar, een mengelmoes. Sinds die laatste een schaap heeft doodgebeten, zitten ze allebei in een hok van twee meter bij twee, en daarin dan nog eens aan de ketting. Het stinkt er als de pest. Eten krijgen ze enkel als hij er toevallig eens aan denkt.
Soms zijn Fabien en Fernand vrienden. Vooral in het begin van de maand, als ze allebei hun uitkering krijgen. Dan zitten ze tot laat in de nacht samen te brassen en te lallen. Op die momenten werpt Fabien zijn gebruikelijke verlegenheid af en babbelt hij maar door. Over alles wat hij heeft meegemaakt. Italië, Marseille, Nederland. De vrouwen in zijn leven. De kinderen, die hij niet meer ziet. Ik heb zijn verhalen al ontelbare keren gehoord.
Het grootste deel van zijn geld gaat op aan de drank, een deel is voor het bruine spul, dat twee jonge mannen met een BMW hem brengen, en van het laatste part koopt hij blikjes, koffie en brood. Hij is hierin heel fair. Trekt hij een blik hondenvoer open, dan deelt hij alles scrupuleus: een hapje voor hem, een hapje voor mij.
Ooit heeft Fabien nog gewerkt. Als hij in een mededeelzame bui is, vertelt hij graag dat het kabouterhuisje waar de onze buren les Musiciens nu wonen twintig jaar geleden een ruïne was en dat hij het helemaal zelf heeft opgeknapt met authentieke materialen. Hij trok er dan in met zijn vriendin en twee kinderen. Dat mocht van de boer: gratis wonen in ruil voor de restauratie.
Fabien en zijn vriendin zijn uit elkaar gegaan. Hij trok de wijde wereld in, is nogmaals gehuwd en gescheiden, en daarna weer verder getrokken. En op zijn vijftigste is hij naar hier teruggekeerd. Geen geld meer, geen vrouw, geen huis. Zijn enige inkomen is de armzalige 320 euro per maand die hij krijgt om te overleven.
In Parijs noemde men hem een clochard. Maar hier, in dit hol van Pluto, waar iedereen iedereen kent, heeft hij zijn eigen plaats. Boer Lamartine laat hem voor een prikje in een piepklein huisje wonen.
Dat huis is een stevig granieten bouwwerk met twee kamertjes en een leien dak. We leven er als honderd jaar geleden, zonder badkamer, zonder lopend water, met de open haard als enige bron van verwarming. Maar je hoort mij niet klagen. Zolang Fabien voor mij zorgt, heb ik het goed.
Hij komt alleen buiten als het echt nodig is. Zelf ga ik de hele dag op stap. Ik ken iedereen in het dorp en tot 5 km in de omtrek. Bijna overal ben ik welkom. Ik ben al in elk huis geweest. Ik ken de zorgen van hun bewoners, hun dromen, hun verhalen, hun verleden.
Tegen de avond keer ik terug naar Fabien. We installeren ons op de matras en hij leest in één van zijn twee dikke boeken: de Bijbel of Gesprekken met de Dalaï Lama. Ik geeuw, zou liever achter de katten aan gaan. Maar als hij me dan even over mijn grote kop aait en over mijn korte poten, denk ik: ‘Dit baasje wil ik voor niemand ruilen. Ik ben een lucky bastard!


Geen opmerkingen:

Een reactie posten