vrijdag 11 januari 2013

Pépette, 5


Vakantieburen

Hoera, we hebben er buren bij! De leegstaande boerderij achter ons huis heeft eindelijk baasjes gevonden. En die hebben een hond van hetzelfde ras als ik: een volbloed stratier.
Het is een mannetje en hij kijkt nu al verliefd naar mij. Ik ben dan ook onweerstaanbaar…
Roc is al wat ouder dan ik. Enkele jaren geleden werd hij gecastreerd, maar dat schijnt hij niet echt te beseffen: de sloeber springt maar al te graag op mij, vooral terwijl ik bij hem thuis uit zijn bakje eet. Het zit tussen de oren, naar het schijnt.
Bij Roc horen nog drie katten en vier mensen. Voorwaar een groot gezin.
Ik ben er welkom. De twee kinderen spelen met mij en met Roc, hun ouders nemen ons mee op hun wandelingen. Als ze hier zijn, tenminste. Het zijn vakantieburen, en ze komen vanuit het Noorden, uit het verre België.
De eerste keer dat ik hen zag, was Mamie Bouchet er bij. Het was namelijk haar ouderlijk huis, dat aan die Belgen verkocht werd.
Samen liepen ze het huis uit, door de wei in de richting van het bos, de kinderen en ik er huppelend achteraan. Ik zag de vrouw en de man een blik wisselen. Een blik vol dromen. Ik wist meteen: ze doen het!
Ook Mamie Bouchet leek in haar nopjes. Geen Parisiens in haar huis, op naaldhakjes en met de neus in de wind. Wel een gezin met kinderen, die de woning en de omgeving nieuw leven zullen inblazen.

In de vakantie kom ik er elke morgen mijn opwachting maken.
‘Ha, Pépette is daar! ‘ De kinderen, Nina en Thomas, zijn altijd blij me te zien. Ik loop achter hen aan naar hun versterkte burcht, in de bomen.
Het jongetje en het meisje hebben er dagen aan gewerkt. In de hoogste boom is hun uitkijkpost, die ze versterkt hebben met planken. Ze hebben grote varens en brem gezocht die dienst doen als dak. Uit het dak steekt een lange stok met een vlag en daarop een doodskop met een slang die door de lege ogen kronkelt. Vanuit de uitkijkpost kan je je met een touw laten slingeren naar de ridderzaal. Ook die is heel stevig gebouwd, met dikke stokken en planken. Er ligt geen dak op, zodat de kinderen er gemakkelijk kunnen op landen. Dan is er nog een kamertje iets lager en dan een grote sprong tot op de grond. Voor de burcht hebben de kinderen een val gemaakt: een put met dunne twijgjes over, die weggemoffeld zit onder bladeren. Ze hebben de val eerst uitgeprobeerd op Roc en op mij. Ik speurde onraad, en liep met een bochtje rond de put. Roc, de sukkel, liep nietsvermoedend door en schrok zich een aap. De kinderen joelden van de pret.
Roc en ik zijn soms ‘de vijand’, die de burcht belegert, soms ook ‘het edel ros’. Met mijn korte pootjes voel ik me eerder een edele pony, maar de kinderen kijken niet zo nauw.
Thomas heeft een volledige wapenuitrusting ineengetimmerd: schild, zwaard, boog, pijlen, dolk, vlaggestok. Hij keek extra woest terwijl Nina er een foto van nam.
‘Hier waak ik!’ hebben de kinderen er onder geschreven en nu hangt de foto voor het venster, om inbrekers af te schrikken.

De kinderen spelen urenlang met ons. Het leukste spelletje is ‘hondbal’.
Roc en ik zitten in het ene kamp, Nina en Thomas in het andere. De kinderen gooien hun kleine rode bal naar elkaar en wij honden proberen hem af te pakken. Roc is een kei in hondbal. Hij kan enorm hoog springen en mikt dan de bal uit de handen van Thomas. En hij is er razendsnel mee weg. Met Roc in mijn kamp win ik keer op keer. Zelfs die keer dat de ouders meespelen. Roc en ik zijn een onklopbaar team.
Terwijl wij voor de tuin zorgen, werken de ouders in het huis. Er is geen badkamer, geen douche, geen toilet in huis. Voor de grote en kleine behoeftes volgen ze gewoon ons goede voorbeeld. Maar ze zijn blijkbaar niet van plan dat lang te doen. Dus wordt er volop getimmerd, gesleurd, gevoegd en gezwoegd. Soms ben ik blij dat ik geen mens ben.
Roc en ik kunnen het prima samen vinden. Urenlang liggen we samen in het gras, en knabbelen we aan elkaars oortjes. Ik leer hem kwispelen, want dat kan hij nog niet.
En hij leert me ook iets: Kegelspel.
Als we één van de katten van de Musicienne zien, lopen we heel hard het weggetje af naar beneden, zonder geluid te maken. Als de kat ons in de mot heeft, is het al te laat: voor ze het weet, lopen we haar omver, zodat ze eventjes rolt voordat ze terug op haar poten staat. Dan gaat ze er blazend van door. Kegelen met katten: een aanrader !
Dat doen we enkel met de katten van de Musicienne, want de drie poezen van de Belgen zijn niet ‘zomaar’ katten, dat zijn volwaardige huisdieren en daar moet ik met mijn pootjes afblijven. Eén ervan, Pieterke, is zelfs geen kat, dat is een halve hond.  Aan zes weken deed hij zijn intrede bij de Belgen. Hij werd in de keuken geïnstalleerd, in een klein mandje met een paar knuffeltjes bij, zodat hij zijn nestje niet teveel zou missen, maar ’s morgens lag klein Pieterke tussen de poten van Roc.
Sindsdien heeft Pieterke Roc als vader geadopteerd. Net als Roc springt hij op om te waken als hij een moto of een vrachtwagen hoort, net als Roc staat hij met het kopje scheef te luisteren voor de deur als de kinderen in aantocht zijn. ‘s Morgens geven Roc en Pieterke elkaar kopjes, als begroeting. Het liefst eet Pieterke hondenvoer uit Roc’s bord, drinkt hij uit zijn waterbakje en slaapt hij bij hem in de hondenmand. De twee andere poezen, Babette en Pluisbol, stappen er hooghartig voorbij, op weg naar de echte poezenmand.

Met Pieters gedrag heb ik geen moeite, maar van andere katten begrijp ik niks. Ze doen alles net verkeerd.
Als ik Babette tegemoet loop, begint ze zachtjes te kwispelen. Ik interpreteer dat als een vriendelijke begroeting. Dan valt ze plots op haar rug. Ik tracht haar liefjes te likken, om te tonen dat ze zich niet onderdanig hoeft op te stellen, we zijn immers vrienden. En net terwijl ik haar lik, zet ze haar klauwen in mijn neus. On-be-grij-pe-lijk.
De derde kat is Pluisbol, en die heeft haar naam niet gestolen: als je ze op een stok zou steken, zou je er gemakkelijk alle spinnenwebben mee kunnen verwijderen in huis. Gek dat die Belgen daar zelf niet op komen.
Het is een langharige kat, met juffertjesmaniertjes, en ze ronkt de hele tijd door. In het begin liet ik haar links liggen. Als een dier gromt, blijf je maar beter uit de buurt. Nu weet ik dat dit goed bedoeld is: als ze gromt, betekent dit niet dat ze boos is, maar dat ze blij is me te zien... Hoe kunnen katten zo konteverkeerd zijn ?


Geen opmerkingen:

Een reactie posten