woensdag 6 februari 2013

Pépette, 4



4. Fernand


Langs het bos en de grote wei keer ik terug, richting La Brousse. Ik hoor nog steeds Lolo’s moto in de verte. Het is lekker warm en de koekoek weet van geen ophouden. De natuur heeft haar rouwkleed afgelegd en een jurkje in aquareltinten aangetrokken. Ik knabbel wat aan de frisgroene grassprietjes die uitnodigend staan te blinken in de prille zon.
Ik ben niet haastig. Waarschijnlijk zit mijn baasje nog bij Fernand. Onze vreselijke buurman heeft zwart haar, een oorbel en een zware, onverzorgde baard. Het enige wat hem nog ontbreekt is een ooglapje, denk ik, en een papegaai op zijn schouder.
Fernand maakt me bang. Het is wat hij doet met honden. Ik denk dat hij ze haat.
De eerste zomer die ik in La Brousse doormaakte, was Fernand met zijn tweede vrouw op huwelijksreis.
Zijn hond Huskie –heeft ze wel een echte naam?- zat toen nog niet in het hok. Ze lag voor de deur aan de ketting. Het was snikheet en zij had geen streepje schaduw. Naast haar stond een emmer water, maar die was omgevallen. Het beest was graatmager en door haar zware langharige pels was het niemand opgevallen dat ze zwanger was. Maar ik had het geroken. Haar zoon Mengelmoes liep al een hele dag onrustig heen en weer in zijn hok.
’s Avonds lagen er negen hulpeloze puppies op het grind en zat zij zacht te janken. Ik begon te blaffen tot Fabien kwam aangelopen. Hij probeerde Huskie los te maken, maar dat lukte niet: de ketting zat met een slot verankerd in de muur. Mijn baasje haakte dan een luik af van Fernand’s huis en zette het in de lengte tegen de muur, zodat Huskie er achter kon gaan liggen met haar puppies, in de schaduw. Elke dag bracht hij haar melk en streelde haar tot ze rustig was. Ze kon klaaglijk janken als ze hem in de buurt wist, voor een beetje melk en een streeltje.
Haar gejank heeft een volle dag geduurd, toen Fernand terug was. Eén voor één greep hij haar puppies vast en gooide ze tegen de muur te pletter.
Toen Mengelmoes wraak had genomen door een schaap dood te bijten, vlogen ze allebei het hok in. Volop schaduw nu. Ik haat het voorbij het hok te wandelen. Ik hoor daar de klacht van een gewond dier, de snikken van een wolvenmoeder.
Fernand heeft niet alleen iets tegen honden. Hij heeft ook iets tegen kinderen.
‘Ze kosten veel te veel’, zo zegt hij.
Hij kan het weten: hij betaalt alimentatiegeld voor zijn twee zonen, één uit een eerste huwelijk, één uit het tweede. Hij ziet ze amper, zijn beide ex-vrouwen voeden hun kind zelf op. Het bezoekrecht laat hij aan zich voorbijgaan.
Onlangs vond de politie Fernand terug in een veld, uit de bocht gevlogen met de mobylette van Fabien. Het alcoholgehalte in zijn bloed was niet hoger dan anders: 3 promille, om 11 uur ’s morgens.
Met de auto rijdt hij al jaren niet meer. Zijn rijbewijs werd ingetrokken na zijn derde perte totale in zes maand tijd. De drie wrakken staan voor zijn huis, een sinister symbool voor zijn leven. L’histoire de ma vie’ denk ik in zijn plaats, als ik er passeer.
Fernand voert niets uit. Toch niet meer sinds hij ontslaan werd bij Lagaux, metalen poorten en deuren, het enige bedrijf in de streek. Hier in de streek werk je als arbeider bij Lagaux, ofwel werk je niet. Meer keuze is er niet. Dat weten ze goed bij Lagaux. Driehonderd werknemers werken er als interimaris, jaar in, jaar uit.
In sommige perioden kloppen ze slechts één shift op een week, in andere werken ze dagenlang na elkaar, zaterdag inbegrepen. Geen betaald verlof, geen ziekteverlof, geen carrièreplanning. Er wordt niet tegen die toestand geprotesteerd: zonder interimopdracht bij Lagaux rest er enkel het gapende gat van de werkloosheid, dat slechts af en toe even kan worden gedicht met wat zwartwerk.
Hier en daar kan een kleine boer wel een halve kracht gebruiken, maar daar kan je moeilijk van leven. Nee, dan maar interimaris bij Lagaux.
Nu meer en meer opdrachten versluisd worden naar het Servische filiaal, snoeit Lagaux in de interimarissen en geraken vele gezinnen hier hun kostwinning kwijt.  Fernand was één van de eerste slachtoffers. Hij had al een drankprobleem, de keuze was snel gemaakt.
Nu zit hij al een jaar of twee thuis. Hij verplaatst zich van het bed naar de zetel, naar de stoel, naar het toilet, terug naar het bed. Zoals hij zijn lichaam met de drank ruïneert, laat hij ook alles om zich heen in ruïne vallen. Elke storm blaast pannen van zijn schuur. Ze blijven gewoon liggen waar ze terechtkomen.
Met zijn tractor zou hij nochtans geld kunnen maken. Er zijn mogelijkheden zat: hij kan het gras maaien van vakantiewoningen, voor brandhout zorgen, hagen kortwieken. Liever ligt hij laveloos slachtoffer te wezen, of reageert hij zijn gevoel van mislukking af op alles en iedereen. Op zijn honden. Op mij.
Daarom mijd ik hem als de pest.

Fernand’s deur staat op een kiertje, de mannen zitten nog altijd aan de houten tafel, elk met een half glas rood voor de rode neus. Ze praten over de boer, en over de gevolgen van zijn overlijden voor ons.
Misschien zal het huisje waarin we wonen wel verkocht worden ? Dan staan we op straat.
Fabien zit te snotteren.
‘Waar moet ik dan heen ? Je weet toch, Fernand, dat ik geen familie heb. Ik ben alleen op de wereld. Jij bent mijn enige vriend. Kan jij me niet eventjes onderdak bieden, tot ik een andere oplossing gevonden heb ?’
Ik hou mijn adem in.
‘Nee, Fabien, ik heb geen plaats, dat weet je wel. Er is maar één slaapkamer, en die deel ik liever met een vrouw, snap je wel? Je zal verder moeten zoeken.’
Oef. Aan dat gevaar ben ik ontsnapt. Mijn baasje zal wel een goeie ziel vinden die hem opvangt, met mij als bonus er bovenop.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten