Mamie Bouchet
Eind van de maand: Fabiens geld is op. Al drie
dagen heb ik amper iets te bikken gehad. Ik heb de oude blikken al twee maal
uitgelikt. Blikken kunnen nog verraderlijk naar voedsel ruiken als het laatste
restje al lang verdwenen is.
Ik ben mijn baasje gevolgd naar Fernand. Van
het laatste geld hebben ze goedkope wijn gekocht, in een plastieken tonnetje.
Blijkbaar neemt het drinken hun honger weg.
Ze hebben bovendien iets door te spoelen: boer
Lamartine, onze huisbaas, is overleden. ‘Ik voer geen slag meer uit’, zo zei zijn hart, en het stopte met kloppen.
In zijn huis in La Faye hebben de buurvrouwen
alle luiken gesloten, de klokken stilgelegd en de spiegels bedekt met een doek,
ten teken van rouw. Dat moet zo blijven tot na de begrafenis. Zo zal de dode
boer niet komen spoken in de buurt.
Wanneer Fernand zijn deur openmaakt om het
teveel aan vocht uit zijn lijf te lozen, glip ik weg, op zoek naar voedsel.
Het regent niet. In de lucht hangt een
honingzoete geur. De prille blaadjes tekenen zich scherp af tegen de blauwe
lucht. Een ideale dag voor een bezoekje aan Mamie Bouchet. Ze woont precies
twee dorpen verder en dat is een heel eind, maar het is één van mijn favoriete
huizen.
Eén blik in haar gezicht en je weet dat het een
goed mens is. Ik ken niemand met zachtere ogen dan zij.
Ze geniet aanzien, hier in de streek. Fabien
toonde me onlangs haar foto in de regionale krant ‘La Montagne’. Ze werd
er geprezen als voorbeeldige echtgenote en moeder. De burgemeester zou haar een
medaille overhandigen, maar die was hij vergeten. Op de foto staat hij met een
brede glimlach naar de camera gericht, haar beide handen in de zijne. Zij kijkt
eerder bedenkelijk. Met recht en reden: die medaille heeft ze nooit gezien.
Mamie Bouchet woont op haar eigen
privé-heuveltje, ergens tussen la Brousse en la Faye.
Iedereen in de buurt weet wat voor een zwaar leven
ze heeft gehad. Het heeft diepe groeven getrokken in haar gelaat.
Ze is jong getrouwd met Thierry Bouchet, 8 jaar
ouder dan zij. Zijn zieke moeder kreeg ze er gratis bovenop. Schoonmama liet
zich in de living installeren, want ze kon de trap niet meer op. Beneden blijven bracht haar als bijkomend voordeel dat ze overal haar zegje over kon
doen. ‘Moeten de koeien nog niet gemolken worden?' ’Niet te veel zout in de soep
doen hé, dat is slecht voor mijn hart.’ ‘Het regent dat het giet. Zou je
Thierry niet tegemoet gaan met een paraplu? Je hebt er hem vanmorgen geen
meegegeven.’ ‘De kleine blijft maar
kuchen. Je moet nu toch de dokter halen.’
Elk jaar kreeg het koppel er een kind bij,
totdat het er zes waren in totaal.
Op een dag kwam een buurman in paniek Mamie
Bouchet halen: hij had Thierry bewusteloos aangetroffen in de koeienweide. Een
trombose? Een beroerte ?
Toen Thierry na maanden hospitaal terug naar
huis mocht, bleef hij aan één kant verlamd en kon hij enkel nog met veel moeite
‘ooouiiii’ en ‘nnnooon’ uitbrengen. Hij werd naast zijn moeder in de living
geïnstalleerd en het leven ging verder, alleen moest Mamie Bouchet voortaan haar
tijd verdelen tussen boerderij, kinderen, invalide man en zieke schoonmoeder.
Dat hield ze meer dan vijftig jaar vol. Je zou voor minder een medaille
verdienen. Schoonmama is niet in haar wieg gestorven, ze is honderdenéén geworden,
haar zoon net geen tachtig. De kinderen zijn intussen allemaal uitgevlogen, op de
jongste na, de enige zoon.
Sommige mensen verzuren in dergelijke
omstandigheden of worden bitter en asociaal. Niet Mamie Bouchet. Haar hart is te groot. Zelfs voor een zwerfhondje
zoals ik heeft ze nog liefde over.
Als ze te lang alleen zit, krijgt ze het
benauwd. Dan moet ze de deur uit, mensen zien. Autorijden heeft ze nooit
geleerd, daarvoor was er nooit tijd. Maar soms zet ze haar dikke gebreide muts op en trekt ze zware Noorse sokken en klompen aan en dan komt ze onverwacht met de tractor in
La Brousse aangetuft. Zogezegd 'om te zien of alles in orde is met de
leegstaande ouderlijke woonst.'
De mensen wuiven overal waar ze voorbij komt.
En zij glimlacht minzaam, als de paus in zijn popemobiel.
In La Brousse stapt ze van de tractor en maakt
ze een wandelingetje. Aan elk huis doet ze een praatje met de bewoners.
Bekenden zijn ook altijd welkom bij haar:
zelfgebakken taart, koffie, porto, pastis, … alle middelen der
gastvrijheid worden ingezet om het bezoek wat te rekken.
Ook de postbode is een graaggeziene gast. Elke
morgen drinkt hij een kopje koffie en neemt hij met haar de
weersvoorspellingen door en de geboortes en overlijdens van de streek. Hij
organiseert zijn ronde zo dat de halte bij Mamie Bouchet zijn morgenpauze is,
dan heeft hij recht op een kwartiertje.
Zij geeft hem briefjes mee voor mensen die
verder op zijn ronde liggen: zo brengt hij niet alleen de reguliere post rond,
ook handgeschreven briefjes zonder zegel.
‘Vous viendrez à la maison’ staat er op te
lezen. Het is dwingender geschreven dan het bedoeld is, maar de kersen zijn
rijp, of de tomaten of de bonen, en ze zal die rijke oogst met iemand delen.
Ik neem de weg langs het bos, dat gaat het
vlugst. Daarvoor moet ik wel everzwijnen en bramen trotseren, maar de honger
geeft me vleugels. Verder in het bos hoor ik de crossmoto van mijn jonge vriend
Lolo, maar ik heb nu te veel honger om achter hem aan te gaan.
Als ik bij Mamie Bouchet toekom, stuiven haar
honden me tegemoet.
Ulysse, een dikke goedzak van een labrador,
legt zijn oren plat als hij me herkent. Zelfs Snoepje, anders wel een venijnig
poedeltje, ziet me graag komen. Het zijn allebei mannetjes en ik ben een pronte
teef, dat helpt.
Zelfs buiten staat er al een schaaltje met melk
om me te verwelkomen. Misschien is het voor de poezen bedoeld, maar ik ben niet
zo difficile: wie eerst komt, eerst
maalt.
De deur zwaait open en twaalf poten haasten zich
naar binnen. Misschien maakt Mamie Bouchet net vandaag wel één van haar
heerlijke bouillons klaar, en krijgen we een bot om af te kluiven.
Binnen staat er een tweede bord. Altijd ligt er
wel iets lekkers op, voor wie er het eerste bij is: een brokje koek, een
velletje worst, een stukje pâté. Ze houdt Ulysse en Snoepje tegen en moedigt me
aan als ik het stukje worst opeet. ‘Eet maar lekker op, Pépette, je kunt het
gebruiken!’ Ik spring op de zetel, leg mijn zware kop op mijn poten en kijk
haar kwispelend aan met mijn liefste hondeblik. Daar is niemand tegen
opgewassen. Ze stopt me nog een sneetje ham toe.
Dan vergeet ze me, want er is nog bezoek: twee
kleinkinderen. Ze jengelen om een verhaaltje.
Mamie Bouchet kent prachtige verhalen uit de
streek. Toen zij klein was, gingen de mensen op lange winteravonden dicht bij
elkaar bij het vuur zitten, en vertelden ze elkaar verhalen. Als haar
kleinkinderen op bezoek zijn, vertelt zij ze verder. De kinderen zijn
gefascineerd. Ik geef mijn lange oren graag de kost.
‘De roestkleurige weide
Kennen jullie het stuk grond dat op het topje
van de heuvel in La Faye ligt ? Dat is ros van kleur, zomer én winter.
De mensen zeggen dat het behekst is. Wel, dat is het ook!
Vroeger was dat één van de beste weiden van de
streek. Marcel en Paulette Lavigne lieten er hun runderen grazen en zij hadden
veruit de mooiste kudde in de omtrek.
Marcel en Paulette hadden ook het mooiste
meisje ver in de omtrek: Graciella heette ze, en overal waar ze kwam, begonnen
de mensen te glimlachen omdat zoiets
liefelijks hun weg kruiste.
Graciella was verliefd op Paul, de knecht bij
hen thuis. De jongen was van arme komaf, maar hij had een goed verstand en
stevige armen en vooral, zijn hart was vol van haar. De liefde gaf hen
vleugels, ze beloofden elkaar in het geheim eeuwige trouw.
Op haar 18de verjaardag nam Paul
zijn moed in beide handen en vroeg aan haar vader toestemming tot een huwelijk.
Marcel Lavigne werd rood van colère. Paul was een
arme luis, die zijn dochter niks te bieden had. Hoe durfde hij het in zijn hoofd
halen om zelfs maar naar haar te kijken?
Hoe Graciella en Paul ook smeekten, de vader
bleef onverzettelijk. Paul was maar een knecht en geen partij voor zijn
dochter.
Paul begreep dat hij op die manier geen kans
maakte. Hij verzekerde Graciella nogmaals van zijn liefde en zei dat hij de
wijde wereld introk om fortuin te maken. Hij vroeg haar op hem te wachten. Ze zwoer het plechtig en
bezegelde haar belofte met een kus.
De eerste maanden dacht Graciella dag en nacht
aan hem, maar nooit schreef hij een briefje, of liet hij iets van zich horen.
Jaren gingen voorbij.
Toen Lucien, de knappe oudste zoon van boer
Aupetit, haar ten huwelijk vroeg, was Paul enkel nog een tedere herinnering,
die ze diep in haar hart had opgeborgen.
Het huwelijk werd groots gevierd: zowel de
Aupetits als de Lavignes behoorden tot de rijkste boeren uit de regio.
Driehonderd genodigden kregen een heerlijke openluchtmaaltijd van 14 gangen en
de allerbeste muzikanten van de Limousin waren opgetrommeld om de feestvierders
aan het dansen te krijgen. Het kostte een fortuin om al die fijne spijzen te
serveren en die topmuzikanten een hele avond te laten spelen.
Onder hen bevond zich een bleke man met een
zwarte cape . Zijn donkere baard was alles wat je van zijn gezicht kon zien,
want hij had een kap op die tot over zijn ogen viel. Hij speelde wondermooi viool.
Op zeker moment was enkel het huwelijkspaar aan
het dansen. De violist trok zich los uit het groepje muzikanten en ging bij het
koppel staan. Hij speelde prachtig. De andere muzikanten stopten om beter te
kunnen luisteren naar zijn virtuoze spel. Het solomoment was betoverend mooi.
De violist speelde sneller. Lucien en Graciella walsten weg van de andere
feestvierders en de violist volgde hen. Ze waren nu op het topje van de wei aan
het dansen. Steeds sneller en sneller ging de muziek, en nog sneller, en nog.
Graciella en Lucien draaiden en draaiden maar rond en dansten zo snel dat ze
hun voeten niet meer konden volgen. Het was niet vol te houden, maar ze konden
niet stoppen. Uitgeput waren ze, en toch speelde de violist nu zo snel dat de
dansers ter plaatse bleven draaien. De wei vatte vuur onder hun voeten en de
violist speelde verder. Het vuur laaide hoog op en dansend verbrandde het
koppel, ten prooi aan de duivelse violist.
Van dan af heeft er nooit nog iets gegroeid op
die heuvel en bleef het land er verschroeid bij liggen.’
De kinderen zijn onder de indruk. Dan jengelen ze verder om nog meer verhalen te horen. Maar Mamie Bouchet beslist dat het genoeg geweest is,
want ze wil het middagmaal klaarmaken. Een prima idee. Ik zal wel helpen.
Ulysse en Snoepje vinden de aardappel- en wortelschillen te min, maar ik
smikkel ze lekker op. Het gegrom in mijn maag verstomt. Een heerlijk gevoel.
Even later, aan
tafel, krijg ik alle randjes vet van het buikspek. Mijn twee concurrenten zijn
intussen naar buiten gelopen, de stommeriken. En nadien mag ik de voorwas doen:
alle borden en potten lik ik zorgvuldig schoon. Ze kunnen zo weer de kast in.
Als alles netjes
opgeknabbeld is, neem ik afscheid van Mamie Bouchet. Ik kan er voor minstens een
hele dag weer tegen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten